Documentatiecentrum

Het vliegtuig: van zweefvliegtuig tot jumbojet

Vliegen als een vogel, zou jij dat willen? Dan ben je niet de enige. Mensen wilden het altijd al. Maar het duurde lang voordat het geheim van vliegen werd ontdekt. Je had een motor nodig en vleugels. De eerste vliegtuigjes waren van hout, draden en zeildoek gemaakt. Je zat niet in het vliegtuig, maar je hing aan de vleugels. In het begin van de vorige eeuw kwam de ontwikkeling van het vliegtuig op gang. Steeds werd er gezocht naar snellere en grotere vliegtuigen. In 1969 kwam de eerste jumbojet, een supergroot vliegtuig, uit de fabriek. Daar pasten 524 passagiers in. En hoe meer mensen erin konden, hoe goedkoper een vliegreis was. Daardoor konden veel mensen met het vliegtuig op vakantie.
Nog steeds wordt er veel onderzoek gedaan naar veiligere en grotere vliegtuigen.
In Amerika werken ingenieurs aan supersnelle vliegtuigen met een raketmotor.

In de jaren dertig van de vorige eeuw gingen veel toeristen een dagje naar Schiphol om de vliegtuigen te bekijken.

In de wolken

Om te kunnen vliegen, bouwden mensen lang geleden al vleugels die ze aan hun armen bonden. Maar het lukte hen niet om echt op te stijgen en te vliegen. Een Duitse uitvinder bestudeerde het vliegen van meeuwen en ooievaars. In 1891 bouwde hij een zweefvliegtuigje dat op een grote vogel leek. Het lukte hem om dertig meter te zweven. Hij verbeterde zijn vliegtuigjes steeds verder. Maar hij stierf toen hij tijdens een tochtje door een windvlaag werd gegrepen en naar beneden stortte.
In Amerika hadden de gebroeders Wright bedacht dat je een motor nodig hebt om te kunnen vliegen. In die tijd was net de automotor uitgevonden. De broers gebruikten zo'n motor in hun zweefvliegtuig. Ze maakten er een propeller aan vast. Een propeller heeft bladen, een soort wieken. Als de motor draait, draaien de bladen rond en zo trekken ze het vliegtuig vooruit. De broers werden wereldberoemd. Andere mensen gingen de vliegtuigen namaken. In Nederland bouwde Anthony Fokker zijn eerste vliegtuig. In 1911 vloog hij rondjes boven Haarlem.
De propeller zorgt voor stuwkracht, de kracht naar voren. Vleugels zorgen voor stijgkracht, de kracht naar boven. Op de startbaan maakt het vliegtuig eerst veel snelheid. Bij 300 km per uur komt het los van de grond. Om te kunnen landen, maakt de piloot de vleugels breder. Hij doet dat door flaps uit te schuiven, beweegbare kleppen aan de vleugel. Om te remmen, gebruikt hij andere kleppen.
In de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) werden vliegtuigen voor het eerst in een oorlog gebruikt. Eerst om te spioneren. Maar later ook om te vechten. Zo werd het vliegtuig een jager, een gevechtsvliegtuig.
Toen de oorlog voorbij was, ging men met vliegtuigen mensen vervoeren. Vanuit Amsterdam kon je zo naar Londen vliegen. De cabine van dit vliegtuig was van hout, en er konden maar vijf passagiers in. Later gebruikte men aluminium, een heel licht materiaal. In 1940 vond een Engelsman de straalmotor uit. Zo'n motor laat samengeperst gas naar buiten ontsnappen. Daardoor krijgt het vliegtuig grote snelheid. Met de nieuwe motoren kon men veel grotere vliegtuigen bouwen, de jumbojets. Een voorbeeld is de Boeing 747. Een jumbojet neemt voor een lange reis wel 200 duizend liter brandstof mee. Die brandstof heet kerosine en hij is gemaakt uit aardolie. De grote Boeings vliegen elf kilometer hoog. Op deze hoogte hebben ze geen last van ander vliegverkeer. Er is minder kans op slecht weer. Soms is er turbulentie, wervelingen in de lucht. Je voelt het vliegtuig dan schokken, maar met de gordels vast heb je er weinig last van.

De piloot voert bestemming, snelheid en vlieghoogte in de computer in. Tijdens de vlucht controleert hij op een scherm of alles goed gaat.

Details en informatie

  • Titel: Het vliegtuig: van zweefvliegtuig tot jumbojet
  • Auteur(s): Zeger van Mersbergen
  • Nummer: IC265
  • Niveau: 3
  • Siso: J 659.6
123movies