Documentatiecentrum

Mieren

Mieren zijn er in alle soorten en maten. De kleinste miertjes in Nederland zijn de faraomieren. Dat zijn eigenlijk tropische mieren die ooit bij toeval hier terecht zijn gekomen. Ze zijn lastig, omdat ze zo klein zijn en licht van kleur. Je ziet ze bijna niet en ze kruipen door de kleinste kiertjes. In 1892 had men in het postkantoor van Leeuwarden veel last van faraomieren. Je kon er nergens meer een trommeltje met boterhammen neerzetten. Uiteindelijk moest het postkantoor worden afgebroken. De postbodes werden gek van al die duizenden miertjes.

In Duitsland worden bosmieren beschermd. Omdat ze nuttig zijn voor het bos. Ze ruimen heel veel schadelijke rupsen op. Zonder de mieren zouden veel bomen niet goed groeien.
Er zijn ook mieren die slaven houden. Ze overvallen nesten van andere mierensoorten en nemen jonge mieren mee. Die moeten dan voortaan voor hen werken.

Mieren zie je vaak op takken lopen.

Leven in een volk

Mieren komen bijna overal voor: in tuinen en weilanden, in bergen en woestijnen, op bomen en in huizen. Mieren zijn insecten. Ze hebben zes poten. Hun lichaam bestaat uit een kop, een borststuk en een achterlijf. Aan de kop zitten twee voelsprieten, waarmee mieren heel goed kunnen ruiken. Eten doen mieren met hun kaken. Dat zijn net kleine schopjes met tandjes.

Mieren zijn sociale insecten. Ze kunnen niet zonder elkaar. Ze leven altijd in een volk of een kolonie. Een kolonie bestaat uit drie soorten mieren: vrouwtjes, mannetjes en werksters. Werksters zijn vrouwtjes die geen eitjes kunnen leggen. Ze zijn onvruchtbaar. De mieren die je overal ziet lopen, zijn werksters. De vrouwtjes die wel eieren leggen, zijn de koninginnen. Mannetjes en koninginnen worden met vleugels geboren. Werksters nooit. Als een koningin met een mannetje heeft gepaard, verliest ze haar vleugels.
Meestal leeft een mierenvolk onder de grond. Vooral onder tegels en stenen maken mieren graag hun nest. Overdag wordt zo'n steen door de zon verwarmd. Na zonsondergang blijft de steen het nest nog uren verwarmen. Bovendien beschermt de steen de mieren tegen regen en vijanden.

In een mierennest wonen heel veel mieren.

Een mierennest bestaat uit een aantal gangen en kamers. In een van de kamers zit de koningin. Ze doet niets anders dan eieren leggen. De werksters verzorgen de eieren. Uit de eieren komen larven, een soort witte rupsen zonder pootjes. Na een paar dagen verpoppen de larven zich in een cocon. Na een tijdje kruipt de volwassen mier uit de cocon.

Mieren zijn dol op zoetigheid. Ze halen die bijvoorbeeld uit bloemen. Daarin zit nectar. Sommige soorten mieren lijken op boeren. Ze houden bladluizen als melkkoeien. Een bladluis is een klein insect dat sap uit een blad zuigt. Bladluizen poepen suikerdruppeltjes uit. Mieren zijn daar dol op. Ze drinken die suikerdruppeltjes en brengen ze naar de larven in hun nest. De bladluizen worden door de mieren bewaakt. In de winter brengen de mieren de bladluizen naar hun nest. Zoals een boer zijn koeien op stal zet.

Mieren kunnen gemakkelijk verdwalen, bijvoorbeeld in het gras. Daarom maken ze een reukspoor. Met hun voelsprieten vinden ze zo de weg naar hun nest terug. Andere soorten mieren gebruiken de zon als kompas. Ze houden in de gaten waar de zon aan de hemel staat. Zelfs als het bewolkt is.

Details en informatie

  • Titel: Mieren
  • Auteur(s): Marleen Siemensma
  • Nummer: IC096
  • Niveau: 3
  • Siso: J 597.82
123movies